vrijdag 15 maart 2024

Thailand Reisverslag 2024/1 De groene kant van Bangkok

Bangkok is een heerlijke stad, levendig en afwisselend. Ik kom er graag en vaak. Midden tussen de chaos en drukte vind je de echte hidden gems, de mooiste plekjes, de aardigste mensen, de verrassendste straatjes, de best verzorgde poezen. Maar soms wil je even ontsnappen aan de drukte, het lawaai, de warmte en de viezigheid.

Ik beschrijf hier drie uitstapjes in Bangkok waarvan twee in het groen en een op het water.

Wandeling door Bang Kachou, Samut Prakan

Vandaag maakten we een excursie naar de "groene long" van Bangkok, een groot gebied ingesloten door een lus in de rivier. Eerst namen we de bus (47 vanaf National Stadium), een heel oud barrel, door de gaten in de houten vloer zag je de weg. Tegelijk hadden we een scherm dat de haltes aangaf. Het verkeer reed redelijk door, behalve een keer waar we rechtsaf moesten slaan en de rijbaan die we over moesten steken maar niet vrijkwam omdat ook daar het verkeer stokte. Een andere bus forceerde een doorbraak. Na 40 minuten waren we bij het eindpunt.


Eerst een kopje koffie bij Amazon. De twee (!) dames achter de toonbank begeleiden ons naar de toiletten, die een beetje verstopt lagen in een lege markt ernaast. We sloegen proviand in bij een van de twee 7-Eleven's die aan weerszijden van het Amazon Café lagen. Dan een korte wandeling naar de pier. De Chao Phraya was hier al een stuk breder. Links zag je de haven en zeeschepen liggen. Met een klein bootje werden we overgezet.

Eerst was er nog een stuk vol huurfietsen en geparkeerde motoren, maar al snel liepen we door het groen, tussen kleine huisjes en akkers. Het voetpad dat we een paar km volgden, was een verhoogde betonnen loopbrug. Prachtig. Je hoorde allerlei vogels zingen in de bomen en dieren ritselen in de bladeren, maar je zag ze meestal niet.


Na een dik uur kwamen we bij de botanische tuin, een aangelegd park. We wandelden door het achterste deel waar geprobeerd werd de drie soorten oorspronkelijk bos terug te laten groeien, waaronder appel-mangrove, gekenmerkt door de kleine luchtwortels die uit de grond schieten. Het was groen en luchtig en rustig, en daarom was de hitte goed uit te houden. Aan de rand van het park was een doorgang gemaakt naar een klein cafeetje net buiten het park. Daar konden we een welkom koel drankje nemen.

Al met al zeker 2½ u gelopen voor we terug waren bij de jetty. Met de busreis erbij was het een dag-vullende excursie.

Phi Suea Samut Fort, Paknam, Samut Prakan

Nog een keer een flinke excursie. Het begon met 40 minuten in een koude BTS naar Pak Nam. Het werd al snel minder druk, terwijl je op de perrons aan de overkant, de stad in, wel veel mensen stonden.

Vanaf Paknam BTS wandelden we de stad in. Het voelde meteen anders: de lucht was helderder, minder benzinedampen en meer zeelucht. En het voelde wat minder mondain en wat meer provinciaal. We stopten bij Inthanin, een coffeeshop voor een prima kopje koffie.
De coffeeshop had geen toilet. Maar wijs geworden door eerdere ervaringen begreep ik het meisje toen ze gebaarde: naar buiten, naar links, naar links. Daar was inderdaad een smal gangetje. En achterin was een draaihek waar je 5 baht in kon gooien. Daarachter waren toiletten.

We wandelden door naar de markt, door de markt, aan de achterkant was een pier. Een middenmaat houten boot kwam al snel aanvaren. Het was een hele drukte de rivier over. Tussen grote vrachtschepen en marineschepen door staken we over en legden aan ácher Phi Suea Samut eiland.

We waren vlak bij de monding van de Chao Phraya in zee, dus dit was brak en getijde gevoelig. In de modder onder de loopbrug van de ponton naar de wal, was een mudskipper festijn gaande. Zulke grote hadden we nog nooit gezien, tot wel 20cm lang. Die zagen er eng uit. Meestal zaten ze stil, maar soms kropen ze met hun vinnen over de modder of zwommen ze weg. Kleinere, van zo'n 10 cm, hadden mooie groene kleuren en een rugvin die ze soms opzetten. Dan kwam er soms nog een krab uit een gat in de modder gekropen, met een angstaanjagend grote schaar.


We liepen door een iets kleinere markt naar de straat. Rechtsaf, langs een rijtje winkels waarvan de meeste gesloten waren, richting de tempel. Door een vreemd soort half vervallen gebouw kon je de trap op naar de hangbrug over de zijarm van de rivier die langs deze kant van het eiland liep. Dat kleine eiland was grotendeels een natuurreservaat met mangrove, slangen, vleermuizen en grote witte vogels. Via een betonnen pad op palen kon je naar de zuidpunt waar een fort lag. Om de riviermonding te bewaken. Er waren ruimtes voor manschappen, munitie, kanonnen en periscopen. Er was een standbeeld voor een admiraal en een tentoonstelling met posters over een incident met de Fransen.


Tot dan toe was het een redelijk koele ochtend geweest, maar de wandeling terug was toch wel warm. Terug aan de Paknam kant liepen we naar het OK restaurant, dat via social media een beetje aan de weg timmerde. Het was ook leuk ingericht en de eigenaar was een enthousiaste man. Hoewel ze ook veg opties aanprezen, hielden die niet over.

We liepen naar de grote uitkijktoren. Die paste in de traditie dat hier werd uitgekeken naar schepen die over zee aankwamen. Hoewel het vandaag niet helder was, had je toch een prachtig uitzicht helemaal van de rivier tot de zee. De eerste kilometers waren goed te zien, de hoogbouw van downtown Bangkok was te vaag.

Er was een elevated walkway van de toren naar het BTS station. Maar de juiste verdieping en deur vinden in de toren viel niet mee. En toen bleek de walkway gesloten. Waarom was niet duidelijk. Dus liepen we toch langs drukke wegen naar de BTS.

Ook dit was bijna een dag-vullende excursie.

Drie-boten-tocht

Net als Amsterdam is Bangkok een stad met veel kanalen. Ik had een rondje door de stad bedacht waarbij je drie verschillende boten neemt. We begonnen bij de Hua Chang pier, net ten zuiden van Rachathewi BTS, maar je kunt ook opstappen aan het noordeinde van diverse Sukhumvit sois: bv 3 15, 21, of zelfs helemaal bij de Bang Kapi pier waar de Yellow Line komt.


Door het Saen Saep kanaal varen grote boten met hoge snelheid, wilde golfslag en blauwe rookwolken achterlatend. Ze zijn erg populair voor woon-werk-verkeer. Bij de pieren worden ze niet echt vastgelegd maar met een touw even tegen de steiger getrokken. Snel in- en uitstappen en weer weg. Kleine huisjes zijn tot dicht langs het kanaal gebouwd, je keek er zo naar binnen.

We stapten uit bij de Bo Bae pier, die midden in een kleding markt ligt. Net als bij de metro, skytrain, monorail en trein zijn overstappunten niet erg gecoördineerd. Het was dus een flinke wandeling naar de volgende steiger: Yek Lan Luang aan Krung Kasem road. Deze boot vaart niet zo vaak: in het weekeinde een keer per uur, en door de week alleen in de ochtend- en avondspits. Een kleine elektrische boot kwam langzaam aanvaren, met maar een handjevol passagiers. Kalm voeren we het Krung Kasem kanaal af. Dit was breder, de oevers waren mooier, er lagen drukke wegen langs.


Bij het eindpunt moesten we weer een stuk lopen, langs sluizen en een pompstation, waar het kanaal uitkomt op de Chao Praya rivier. Hier is de Thewes pier. Hier leggen de boten aan, door ahw achteruit tegen de drijvende steiger te varen. Over de rivier varen tientallen grote boten die een belangrijke OV functie hebben. Er waren ook volop andere boten, toeristenboten, ferry’s, vrachtschepen - dus het was een hele drukte, een heel gemanoeuvreer voor de kapitein, en soms wild schommelen in de golven. We voeren een half uurtje mee. We kwamen langs allerlei bezienswaardigheden zoals het koninklijk paleis en Wat Arun. Daar kun je uitstappen, of nog even blijven zitten. Vanaf de Marine Department pier kun je door het zuidelijke stuk van China Town wandelen. Of vanaf Sathorn pier kun je BTS terug naar het centrum nemen.

Meer

maandag 12 februari 2024

De onzichtbare arbeiders aan de Burma spoorlijn (en nog twee spoorlijnen)

Station Nong Pladuk is een typisch Thais stationnetje 65 km ten westen van Bangkok. Bescheiden houten stationsgebouw, mooi onderhouden bloemperkje met kunstig geschoren heg, en hoogstwaarschijnlijk scharrelt er een kip. Maar dit is een bijzondere plek. Als je de trein naar het westen neemt, rijd je vanaf hier over een spoorweg die door dwangarbeiders in de oorlog is aangelegd.


Naast het perron ligt een groot rotsblok met een gepolijst vlak met daarop een inscriptie in het Thais, Engels en Japans. ‘Thai-Burma railway starting station’. In september 1942 begonnen de Japanners hier met de aanleg van de Thaise kant van de Thailand-Birma spoorweg, ook bekend als de ‘death railway.’ In Burma waren ze toen al drie maanden bezig met bouwen. 



Een dik jaar later was de lijn klaar. 415 kilometer spoor, waarvan honderden kilometers door ondoordringbare jungle. Aangelegd onder onmenselijke omstandigheden door Nederlandse, Britse en Australische krijgsgevangenen. Dacht ik altijd. En dat klopt, maar het is niet het hele verhaal. Er waren ook anderen. Heel veel anderen. En dat niet alleen, er waren ook nog andere spoorlijnen die minstens even verschrikkelijk waren, maar die volledig onbekend zijn gebleven. 


De Japanners hadden begin jaren ‘40 in hoog tempo grote delen van Zuidoost Azië veroverd. Indonesië (toen nog Nederlands-Indie), Singapore, Maleisie, Burma. Thailand bleef in naam zelfstandig, maar tekende na een Japanse aanval snel een samenwerkingsverdrag. Zo kon het gebeuren dat de Japanners spoorlijnen gingen aanleggen op Thais grondgebied. 


De Burma spoorlijn was de eerste. Het doel van deze spoorverbinding was om troepen en goederen naar Burma te kunnen verplaatsen zonder langs Singapore te varen. Deze zeeroute werd steeds gevaarlijker door geallieerde aanvallen op Japanse schepen. 


De statistieken van deze spoorweg zijn huiveringwekkend. 30.000 Britse krijgsgevangenen werden ingezet, van wie bijna 7000 het niet overleefden. De volgende grootste groep waren de Nederlanders. Bijna 18.000 mensen, meest gevangengenomen in het toenmalige Nederlands-Indie. Zo’n 2800 van hen kwamen om. Dan had je nog 13.000 Australiërs, van wie er ook 2800 omkwamen. Voor wie de tel is kwijtgeraakt: dat zijn in totaal ruim 61.000 krijgsgevangenen die aan de spoorlijn hebben gewerkt, en 12.600 doden.


Dat zijn duizelingwekkende aantallen. Geen wonder dat de herinnering aan de aanleg van deze spoorlijn levend wordt gehouden. Er zijn grote militaire erebegraafplaatsen voor degenen die zijn omgekomen. Er is een herdenkingscentrum, gefinancierd door de Australische overheid. En dan is er natuurlijk de film ‘The Bridge on the River Kwai’, en boeken geschreven door en over ooggetuigen. 


Nederlanders die aan die brug hebben gewerkt, merkten op dat zij in de film geen enkele rol spelen. Alsof ze er niet waren. De focus is op de Britten. In het Australische herdenkingscentrum zie je ook een beperkte blik, hier gaat het vrijwel uitsluitend over de Australiërs. En die beperkte blik, die laat een andere, nog veel grotere groep arbeiders vrijwel volledig buiten beschouwing. 


Even terug naar de aantallen. 61.000 krijgsgevangenen werkten aan de Burma spoorlijn. Maar de Japanners zetten ook Aziatische arbeiders in. En dat waren er bijna drie keer zoveel. Naar schatting 177.000 mensen. Zo’n 85.000 van hen overleefden het niet. 


Waarom krijgen zij zo weinig aandacht? Zeker, ze worden genoemd, op gedenkstenen en informatiepanelen. Maar meer als voetnoot dan als de hoofdmoot die ze vormden. Ten dele komt dit vast doordat vrijwel geen van deze mensen kon lezen en schrijven. Er zijn geen dagboeken of aantekeningen die persoonlijke ervaringen invoelbaar maken. En - misschien nog wel belangrijker - na de oorlog was er niemand die zich om hen  bekommerde. En dat heeft weer te maken met hun afkomst. 


De grootste groepen waren Burmezen en Tamils. De Tamils waren door de Britten uit Zuid-India naar Maleise rubberplantages gehaald, maar hadden sinds de uitbraak van de oorlog daar geen werk - en dus geen eten - meer. De Japanners ronselden hen met beloften van eten en een beetje loon. In Burma werden lokale arbeiders gedwongen om aan de spoorlijn te werken. Beide groepen waren afkomstig uit koloniale gebieden van Groot-Brittannië en hadden dus geen eigen regering die voor hen opkwam. De Britten hadden wel wat anders te doen direct na de oorlog, en zo werden zij aan hun lot overgelaten. 


Deze arbeiders werden ook door de Japanners anders behandeld dan de krijgsgevangenen. Ze kregen nog minder eten en hun leefomstandigheden waren nog beroerder. En er is geen administratie bewaard gebleven. Van elke omgekomen krijgsgevangene is precies bekend waar en wanneer hij is gestorven en begraven. Maar van de Aziatische arbeiders weten we niets zeker. Er zijn geen graven, en geen gegevens. De aantallen zijn schattingen die wellicht nog te bescheiden zijn. 


De focus op de westerse krijgsgevangenen verklaart misschien ook nog iets anders. Er waren namelijk nog twee vergelijkbare spoorwegprojecten, die al helemaal in de vergetelheid zijn geraakt. Wellicht omdat die lijnen vrijwel volledig door Aziatische dwangarbeiders zijn aangelegd. 


In april 1943, terwijl het werk aan de Burma spoorweg nog in volle gang was, begonnen de Japanners aan een spoorlijn van 220 km dwars door de jungle van Sumatra, van Pekan Baroe aan de oostkant naar Moeara aan de westkant. Officieel was deze ruim twee jaar later klaar, op de dag van de Japanse overgave, 15 augustus 1945. 


Veelzeggend is dat sommige bronnen aangeven dat de aanleg in mei 1944 begon. Vanaf dat moment werden namelijk ook krijgsgevangenen ingezet. Maar de bouw was toen dus al ruim een jaar bezig. In totaal werkten zo’n 100.000 Aziatische dwangarbeiders aan deze spoorlijn, van wie naar schatting 70% overleed. Vanaf 1944 kwamen daar 4000 krijgsgevangenen bij, van wie 700 omkwamen. 


Aan deze spoorlijn werkten ook veel Javanen. Net als de Tamils in Thailand werden de overlevenden na de oorlog door de Nederlandse koloniale overheid aan hun lot overgelaten en nooit teruggebracht naar Java. 


In juli 1943 kwam er nog een project bij: een spoorlijn die de oostkust en de westkust van Thailand zou verbinden, dwars over het smalste deel van Thailand. Deze Kra Isthmus spoorlijn (de Kra is een rivier) werd in een paar maanden voltooid door 60.000 a 100.000 dwangarbeiders, voornamelijk uit Maleisië. 


In de zomer van 1943 werd er dus aan drie spoorprojecten tegelijk gewerkt, met inzet van ongekende aantallen Aziatische arbeiders die ook in ongekende aantallen het leven lieten. Het geeft de indruk dat de Japanners de Aziatische arbeiders zagen als een soort wegwerpartikelen waarvan oneindige voorraden beschikbaar waren.


Onlangs reed ik over de Burma spoorlijn. Ik bezocht een museum en een herdenkingscentrum. Ik hoorde ooggetuigenverslagen van Australische krijgsgevangenen als onderdeel van een audiotour. Ik zag de eindeloze rijen grafstenen op de grote erebegraafplaats. Ik was ontroerd door de tekeningen die sommigen in hun metalen etenstrommels hadden gekrast.  


Van de Aziatische arbeidskrachten heb ik geen persoonlijke getuigenissen gezien of gehoord. Maar ik heb wel iets heel belangrijks geleerd. Zij vormden het leeuwendeel van het totale aantal arbeidskrachten, op deze spoorlijn en de twee andere. Zij werden nog slechter behandeld, hadden een veel kleinere overlevingskans en werden na de oorlog aan hun lot overgelaten. 


Dat er zo weinig aandacht is voor hun aandeel en hun lot, ligt zeker niet alleen aan hen, aan het feit dat ze ongeletterd waren of geen Engels spraken. Om je verhaal te kunnen vertellen, heb je mensen nodig die naar je willen luisteren. En voor deze groep gold dat die er nauwelijks waren. En zo zijn ze dubbel tekort gedaan. Als ik nog eens over de Burma spoorlijn rijd, zal ik aan hen denken. 



Bronnen


Dit verhaal is gebaseerd op de volgende informatiebronnen:


Informatiepanelen en website van de Thai-Burma Railway Centre in Kanchanaburi (website: https://www.tbrconline.com/) - hier ontdekte ik het bestaan van de andere twee spoorwegprojecten


Het herdenkingscentrum bij Hellfire Pass en de website van de Australische-Nieuw-Zeelandse strijdkrachten https://anzacportal.dva.gov.au/wars-and-missions/burma-thailand-railway-and-hellfire-pass-1942-1943/



Informatie over de spoorlijn op Sumatra (Pekan Baru railway)

Imperial War Museum website https://www.iwm.org.uk/history/the-sinking-of-prisoner-of-war-transport-ships-in-the-far-east


https://www.pekanbarudeathrailway.com/


Informatie over de Kra Isthmus spoorlijn:

https://chumphonplaces.blogspot.com/p/kra-isthmus-railway.html



Voor een informatief en goed geschreven ooggetuigenverslag van een Nederlandse krijgsgevangene die aan de Burma spoorlijn werkte, lees vooral deze blog. 


https://mainzerbeobachter.com/de-brug-over-de-kwai/





<EVDV>

zondag 23 juli 2023

Piramide te paard

 

Mei 1990, een weekje naar Cairo. Toen was dat met afstand de grootste stad waar ik ooit geweest was. De drukste, de meest chaotische, de heetste. De lastigste plaats om je hotel en je vervoer en je eten te regelen.

Natuurlijk wilden we ook naar de wereldberoemde pirami­des van Giza. Vanaf een hoger punt in de stad kon je de toppen boven de horizon zien uitsteken, ook al lagen ze 10 km verderop. Toen we het hotel uitkwamen, sprak een stu­dent ons aan, hij zou graag zijn engels oefenen. Hij was ook zo vr­ien­delijk ons te begeleiden in de taxi naar de piramides. De aan­komst was al indrukwek­kend, hoe die gigantische driehoekige monumenten omhoog rezen uit het woestijnzand. Onze student leidde ons langs een kleurrijk terrein waar paarden- ezels- en kamelen-ritjes werden aange­boden, naar een stoffig pleintje iets ver­derop, waar zijn neef een ritje te paard aanbood. Eerst een rondje om de piramides heen, alvorens er in te gaan, leek me wel wat. We onderhandelden een heel gunstige prijs. Ik vond paarden wel een beetje eng, maar door het mulle zand lopen leek ook geen goed idee.


Met wat hulp bestegen wij en onze begeleider de paarden en gingen op pad. Stapvoets door het witte woestijnzand langs de eerste piramide. Toen rechtdoor langs wat hutjes die aan een groene strook langs wat water lagen. Dat was wat verder dan ik verwacht had. We gebaarden eens vragend en er werd terugge­baard als 'een stukje verderop moeten we zijn'. Nou ja, we zouden wel zien.

Na een tijd begon de woestijn weer. De begelei­der gaf wat klikjes met z'n tong en de paarden gingen in galop. Het enige wat je nog kon doen was proberen je vast te klampen aan het paard, maar daarbij werd je vreselijk door elkaar geschud. En maar hopen dat dat paard ook in de buurt van de begeleider wilde blijven - al waren de onderlinge afstanden soms honder­den meters. Op deze manier viel er weinig te genieten van het onwezenlijke landschap van zand en glooiende zandrotsen.

Dieptepunt was toen mijn paard jeuk kreeg en even op z’n rug in het zand wilde schuren en rollen. Ik  kon er net op tijd afspringen om niet in de verdrukking te raken. De begeleider zette ons allebei weer rechtop. En verder ging het. We hadden intussen geen flauw idee waar we waren. Met de begeleider konden we niet communiceren en op eigen gelegenheid door de woestij dolen was ook geen optie. Ik had geen behoefte te ontdekken waaraan je eerder ten prooi zou vallen: de dorst of de hitte.


Na een paar uur (!) maakten we een korte stop in een tent in de woestijn. Niet ver daarna dook op wat als 'het doel' werd aangeduid: een door de tijd aangetaste trap-piramide. Ernaast waren opgravingen van gangen met muurte­keningen etc, waar we rondkeken. Pas later zou blijken op wat voor bijzondere plek we waren: de piramide van Sakara (Saqqarah), die 30 kilometer ten zuiden van Giza ligt, en met 4650 jaar voor zover bekend de álleroudste is.



Alleen... terug met die paarden? Onze begeleider duidde nog aan dat de terugrit inbegrepen was. Maar daar hadden we helemaal geen zin in. Bovendien zouden we het niet voor het donker halen. Gelukkig was het eenvoudig een auto als 'taxi' te charteren, terug naar Cairo.

De volgende dag reisden we bont en blauw naar Luxor. Alles deed pijn. Op de terugweg zijn we nog extra rechtstreeks van het vliegveld naar Giza gegaan. Zo hebben we alsnog de piramides van dichtbij en van binnen gezien.


Mei 1990, December 1995, Juli 2023

Meer

Meer reisverhalen en anekdotes uit het Midden Oosten.

woensdag 17 mei 2023

In de voetsporen van een controversieel Indiaas duo

Twee krijgsheren dringen zich op

Een man ligt languit op zijn rug. Een enorme tijger staat bovenop hem en zet zijn tanden in de man z’n nek. De man stoot angstige kreten uit en beweegt zijn arm op en neer. Gelukkig zijn man en tijger van hout. Het extra effect ontstaat door aan de hendel te draaien die uit de rug van de tijger steekt. 

Een opmerkelijk stuk speelgoed, nu een bezienswaardigheid in de V&A, Londen (1)

Dit opmerkelijke object – nu te zien in Londen - komt uit India en werd eind achttiende eeuw gemaakt. De opdrachtgever ervan werd de rode draad van onze recente reis in India. Hoe dat ging en waarom beeld en opdrachtgever perfect bij elkaar passen, lees je hieronder.

Ons plan was om de Malabar kust van zuid-west India af te zakken en Europese forten en oude moskeeën te bezoeken. Beide zijn goed vertegenwoordigd in de regio, door de lange geschiedenis van handelscontacten met Europa en de Arabische wereld.

De eerste moskee stond in de stad waar we het land binnen kwamen: Mangalore. Een grote havenstad, niet te verwarren met het veel bekendere en nog veel grotere Bangalore. De oudste wijk van Mangalore, Bunder, is tegenwoordig een wat viezige buurt met vuilnis op straat en armoedige winkeltjes. Verstopt in een smalle steeg is daar één van de oudste moskeeen van India te vinden. De moskee is gesticht kort na het overlijden van Mohammed door een beroemde moslimgeleerde, Malik ibn Dinar. Maar wat je nu ziet, stamt uit de tweede helft van de achttiende eeuw. Toen vond een grote renovatie plaats onder de opdrachtgever van het manetende tijgerbeeld: Tipu Sultan. De man die de rode draad van onze reis zou blijken. Of eigenlijk twee mannen, want je kunt Tipu niet los zien van zijn vader Haider Ali.

Onder Indiërs zijn deze twee krijgsheren wereldberoemd omdat ze in hun positie als koning van Mysore een aantal keren de Britten wisten te verslaan in de periode waarin de East India Company bezig was haar macht in India te vestigen. Voor ons voelden ze ook al een beetje als oude bekenden. In 2014 waren we in Mysore, en bezochten we van daaruit Srirangapatnam, ooit de thuisbasis van Haider en Tipu en de plek waar Tipu uiteindelijk in 1799 z’n allerlaatste slag met de Engelsen met de dood moest bekopen.

In Mangalore zijn we honderden kilometers van Mysore verwijderd, maar terwijl we langzaam de kust van Kerala afzakken en tenslotte landinwaarts reizen, kruisen Haider en Tipu steeds ons pad. Van oude bekenden veranderen ze in reisgenoten.

Onze reis geprojecteerd op "Southern India in the age of Tipu Sultan" (M1)
Onze reis geprojecteerd op "Southern India in the age of Tipu Sultan" (M1)

Een intrigerend duo

Wat is er nou zo fascinerend aan Tipu en z’n vader, behalve dat ze ons achtervolgen? Het spreekt tot de verbeelding dat z’n vader en hij de Britten serieus militaire tegenstand bieden. De dappere Indiërs die zich als underdog verzetten tegen Europese indringers.

Maar misschien nog wel interessanter is dat ze zichzelf hebben opgewerkt tot machthebbers. Haider Ali was een gewone legercommandant in dienst van de raja (koning) van Mysore die zich dusdanig onderscheidde dat hij steeds belangrijker posities kreeg toebedeeld. Uiteindelijk heeft hij de macht over het koninkrijk volledig in handen. In 1761 vindt Haider het niet meer nodig om de schijn op te houden: hij neemt de raja gevangen en benoemt zichzelf tot sultan. Na Haider’s overlijden in 1782, neemt Tipu die titel over.

Wat je ook vindt van een dergelijke staatsgreep, zowel Haider als Tipu zijn bijzonder capabele mannen. Onder hun bewind wordt het koninkrijk Mysore groter dan het ooit was. Op het hoogtepunt beslaat het bijna het hele zuidwesten van India. Beiden zijn innovatief en denken na over wat ze doen. Ze werken samen met de Fransen om zich nieuwe militaire technieken eigen te maken, en Tipu maakt  belangrijke economische en technische innovaties.

Verder zijn Haider en Tipu zich ervan bewust dat ze de steun van de bevolking nodig hebben voor een stabiel en welvarend rijk. Het veroveren van ‘hearts and minds’ was in de 18e eeuw ook al een punt van aandacht. En in het geval van deze twee heersers in het bijzonder, omdat ze moslims zijn temidden van een hindoe-meerderheid en de opvolgers van hindoekoningen. Tipu doet grote donaties aan hindoetempels en legt de hindoes in Mysore geen strobreed in de weg bij het uitoefenen van hun religie. Maar voor krijgsgevangenen en tegenstanders hanteert hij andere normen. Grote groepen gevangen hindoes en christenen ondergaan gedwongen bekeringen tot de islam, inclusief besnijdenis.

Tipu’s bijnaam is de 'Tijger van Mysore'. Hij is zijn tijd ver vooruit in hoe hij dat imago cultiveert. Het beeldmerk van de tijger komt werkelijk overal terug. Zijn troon werd gedragen door een beeltenis van een tijger, tijgerstrepen versierden de muren van gebouwen en hij had zelfs kanonnen met een tijgerkop. En natuurlijk het bewegende beeld van man-en-tijger waar dit stuk mee begon. Dit object is Tipu ten voeten uit. De aangevallen man draagt een hoed en was daarmee in zijn tijd onmiddellijk herkenbaar als Europeaan. Wie de tijger is, is ook wel duidelijk. Het is een staaltje techniek uit Europa, zeer waarschijnlijk gemaakt door een Fransman.

Tipu op zijn troon met tijger en tijgerkoppen (2)

 
Kanon met tijgerkop (3).

Kortom, een vader-zoon duo dat vanuit het niets een koninkrijk overnam, en vele malen groter en welvarender maakte. Dat zichzelf eeuwige roem bezorgde door de Britten een aantal keren te verslaan, maar door hun onverzettelijkheid en wreedheid ook veel vijanden maakte. Onze reis voerde ons langs allerlei aspecten van hun leven.

Langs de kust

Het begon allemaal in Mangalore waar we de prachtige door Tipu gerenoveerde moskee bezochten, genoemd naar zijn dochter Zeenath Baksh. Mangalore kwam voor het eerst in handen van Mysore in 1763. Een paar jaar later begonnen de gevechten tussen Mysore en de Britten, en wisselde Mangalore een paar keer van handen. Maar het belangrijkste moment is wel in 1784, aan het eind van wat de tweede Anglo-Mysore oorlog is gaan heten. Officieel is deze oorlog geeindigd zonder duidelijke overwinnaar. In het Verdrag van Mangalore wordt vastgelegd dat de Britten en Tipu elkaar de gebieden teruggeven die ze hebben buitgemaakt, en dat is dat. Maar Tipu heeft in die oorlog Mangalore op de Britten heroverd, en dat mag hij houden. En dat niet alleen, hij laat de Britten helemaal uit Madras aan de oostkust naar de westkust komen om het verdrag te tekenen en zo positioneert hij zich toch als de bovenliggende partij.

Zeenath Baksh Juma Masjid, Mangalore (*)

Vanuit Mangalore nemen we de trein die langs de kust naar het zuiden rijdt. We bezoeken twee forten en ontdekken dat die allebei in handen van Haider en Tipu zijn geweest. Chandragiri fort, op 50 kilometer van Mangalore, ligt geheel verlaten op een verhoging in het landschap in een bocht van de brede rivier die daar in zee uitmondt. Je hebt er fantastisch uitzicht en het fort is nog in goede staat. 

Verlaten Chandragiri fort en uitzicht (*)

Nog iets zuidelijker ligt Bekal Fort, dat juist drukbezocht wordt en beroemd is geworden omdat er een Bollywood hit is opgenomen uit de film 'Bombay'(4). Bekal Fort is nóg groter en is deels op rotsen gebouwd die in zee uitsteken. Beide forten zijn gebouwd door een hindoekoning, Shivappa Nayaka, in 1650. In 1863 verslaat Haider Ali de Nayaka’s en zo komen de forten in handen van Mysore.Tipu maakt er later dankbaar gebruik van tijdens zijn veldtochten in de regio.

Bezoekers bij de ingang van Bekal Fort (*)

We blijven per trein de kustlijn volgen en stappen 80 km verderop uit in Kannur, of Cannanore zoals het in de koloniale tijd bekend staat. Nu een lelijke, chaotische provinciestad, ooit een belangrijke handelspost. Net buiten het centrum van de moderne stad, ligt het fort dat die handel ooit moest beschermen. Het steekt uit in zee, en heeft puntige bastions met namen als ‘de punt Zeelandia’. Hier zijn we bij het oorspronkelijke thema van onze reis: Europese invloeden.

In Kannur treffen we geen fysieke sporen van onze sultans, maar toch een interessante link met hen. Het piepkleine rijkje werd namelijk bestuurd door een dynastie van islamitische raja’s. In 1789 laat Tipu zijn zevenjarige zoon trouwen met een dochter van de raja. Maar de connectie tussen de sultans en de moslim raja dateert al van veel eerder. Cannanore moest voortdurend opboksen tegen zijn grotere en machtigere buurstad Calicut. In 1766 verzocht de raja Haider Ali om hem te helpen in dat conflict. Calicut was verreweg de belangrijkste havenstad in de regio, en dus een mooie prooi. Het is ook onze volgende bestemming. 

Tegenwoordig heet Calicut Kozhikode en is het nog steeds de grootste en belangrijkste stad in de regio, waar sfeervolle oude markten en hypermoderne overdekte winkelcentra naast elkaar bestaan. Haider Ali heeft zijn stempel op deze stad gedrukt door iets wat er juist niet (meer) is. Namelijk een koninklijk paleis.

Uitstalling van verschillende soorten peulvruchten op groothandelsmarkt in Kozhikode (*)

De opeenvolgende heersers (Zamorins) van Calicut hadden in de middeleeuwen al uitstekende handelscontacten opgebouwd met arabische handelaren, waardoor het rijk tot grote bloei kwam. Voor Haider Ali was het een aantrekkelijke buit. In 1766 veroverde hij Calicut. De Zamorin wilde zich onder geen beding overgeven, en stak z’n eigen paleis in brand waarbij hij zelf omkwam. Het enige wat er nu nog van over is, is de ‘tank’: een grote rechthoekige vijver, gevoed door een bron, ooit aangelegd door een van de Zamorins.

In het archeologisch museum van Kozhikode treffen we ook nog wat munten met de beeltenis van Tipu. Een mooie reminder dat onder Tipu de economie en handel enorm tot bloei kwamen.

Landinwaarts

In Kozhikode besluiten we om onze reisplannen aan te passen. In plaats van de kust verder naar het zuiden te volgen, zoals oorspronkelijk bedacht, steken we hier vandaan door naar het binnenland. In de richting van onze vrienden op het platteland van Tamil Nadu. De reis voert door ‘Palghat gap’, een gat in de bergen die de kust van het binnenland scheiden. Hier moet je langs als je van of naar de kust wilt en dat is altijd al zo geweest. In de ‘gap’ ligt het stadje Palakkad (de nieuwe spelling van Palghat). Een logische stopover op de route naar Tamil Nadu. En er is een fort. Van Haider en Tipu. Natuurlijk, zou ik bijna zeggen.

We gaan terug in de tijd, naar 1757. Mangalore, Calicut en al die andere plaatsen waar we geweest zijn, zijn nog niet in handen van Mysore maar deel van zelfstandige rijken. Haider Ali is al een belangrijke kracht in het koninkrijk van Mysore, maar heeft zichzelf nog niet tot sultan uitgeroepen. Toch is zijn reputatie al dusdanig, dat de Palghat Raja de hulp van Haider Ali inroept om zich te verdedigen tegen de agressie van de Zamorin van Calicut. Blijkbaar hoort de raja liever bij het rijk van Mysore dan bij de Zamorin. En zo komt Palghat Fort eenvoudig in handen van Haider.

Eén van de negen bastions van Palghat Fort (*).

In 1766 krijgt het fort zijn huidige vorm. Het is bijzonder indrukwekkend, met hoge dikke muren, negen uitstekende ronde bastions, en een brede slotgracht die het geheel omsluit. Dat was ook wel nodig, want zoals gezegd ligt het op een strategisch bijzonder belangrijke plek, en er wordt dan ook een aantal keren om gevochten. Het valt een paar keer in handen van de Britten, maar wordt steeds weer heroverd dan wel teruggegeven. Tot de Britten het in 1790 definitief innemen. Helaas voor Tipu gebruiken zij het als uitvalsbasis voor een aanval op zijn eigen thuisbasis Srirangapatnam een paar jaar later.

Wij bezoeken het fort op een zondagochtend en op dat tijdstip is het vooral heel populair bij jonge stelletjes die er plenty plekjes vinden om in de schaduw van bastionmuren en - nissen dicht naast elkaar te zitten zonder gezien te worden. Behalve door ons dan, op onze ontdekkingstocht langs alle verborgen hoekjes van het immense fort.

Vanuit Palghat reizen we naar onze vrienden in Tamil Nadu. Hun resort is een bekende plek voor ons allebei, en dat geldt ook voor de dichtsbijzijnde provinciestad Dindigul, waar je vroeger heen moest om geld te pinnen of een treinkaartje te kopen.

In Dindigul kennen we het beste vegetarische restaurant naast het busstation, en het kleine winkeltje waar je lekkere koffie kunt kopen. En natuurlijk kennen we de karakteristieke kale rots met het fort erop dat over het stadje uitkijkt. Maar wat we ons nu pas realiseren is dat Dindigul een belangrijke rol speelt in het verhaal van Haider Ali en Tipu Sultan. Een hele belangrijke rol zelfs. En er zijn maar liefst drie bouwwerken die daarvan getuigen: een fort, een moskee en een modern gedenkteken.

We gaan nog verder terug in de tijd, naar 1745 om precies te zijn. In dat jaar wordt Dindigul veroverd door het koninkrijk Mysore, dat dus toen al aan het uitbreiden was (Mysore ligt zo’n 350 km ten noorden van Dindigul). Maar de nieuwe heersers krijgen de regio niet goed onder controle. In 1755 wordt Haider Ali, dan nog legercommandant, ernaartoe gestuurd om orde op zaken te stellen. En wat eerdere bevelhebbers niet lukte, lukt hem wel: hij krijgt Dindigul in het gareel. Het is hier dat hij al Franse militaire adviseurs aantrekt om zijn leger te moderniseren. Dindigul is de plek waar Haider de basis legt voor zijn latere machtsovername in het koninkrijk Mysore.

Haider en Tipu versterken ook het fort dat al minstens 150 jaar oud is. Ondanks die versterking wordt het in 1783 ingenomen door de Britten, maar in het eerder genoemde Verdrag van Mangalore in 1784 weer teruggegeven aan Tipu die zijn vader in 1782 is opgevolgd.

Toegang tot het fort van Dindigul dat op de kale rots ligt (*)

Aan de voet van de rots met het fort ligt een moslimwijkje, Begambur. Ook dat wisten we, want de bus naar het centrum rijdt er doorheen. Maar wat we niet wisten, is dat de wijk zijn naam te danken heeft aan een grafmonument gebouwd door Haider Ali voor zijn jongere zuster, die in Dindigul overleed. Zij was een ‘begum’, een belangrijke vrouw, en zo komt ‘Begambur’ aan zijn naam. Het mausoleum  is nog altijd intact en staat voor de grote moskee.

Mausoleum voor de jongere zus van Haider Ali, Dindigul (*)


Tipu Sultan: verzetsheld of tiran?

In Dindigul zijn we dus bij de vroegste dagen van de opmars van onze sultans beland, maar ook bij hun huidige status. Langs een brede weg met een groot stinkend open riool staat een wit bouwwerk met een grote koepel en smalle torentjes, dat een beetje aan een moskee doet denken. Het is een gedenkteken voor Haider en Tipu. De toenmalige ‘chief minister’ van deelstaat Tamil Nadu, zelf hindoe, heeft in 2015 13 miljoen roepies (ongeveer 20.000 euro) uitgetrokken om het te laten bouwen. Binnen staan de daden van Haider en Tipu in grote stenen gebeiteld - althans dat vermoeden we. De tekst is in het Tamil. We kunnen alleen de jaartallen lezen, en die verwijzen naar de vier oorlogen die Haider en Tipu uitvochten met de Britten. Hier worden ze geëerd voor hun verzet tegen de Europese indringers. Wat hier telt is dat ze Indiërs zijn.

Modern gedenkteken voor Haider Ali en Tipu Sultan in Dindigul (*)

Maar in het huidige India wordt steeds meer nadruk gelegd op de verschillende religies van al die mensen die samen de Indiase bevolking vormen, waarbij de hindoe-nationalistische partij de BJP, van mening is dat hindoes meer Indiaas zijn dan alle anderen. Vooral moslims moeten het ontgelden. In een tweet uit 2019 schrijft de BJP dat de echte Tipu Sultan ‘een tiran’ is, en dat  geschiedenisboeken op scholen moeten worden aangepast om de wreedheid van Tipu jegens hindoes te benadrukken.

De ene politicus bouwt een gedenkteken voor vrijheidsstrijders Haider en Tipu, de andere noemt Tipu een wrede tiran. Zelf vond hij de dood in 1799 in gevecht met de Britten en hun Indiase bondgenoten. Maar meer dan 200 jaar later houdt hij de gemoederen nog altijd bezig. In de aanloop naar verkiezingen in Karnataka, de deelstaat waartoe Mysore behoort, in mei 2023, verschijnt zijn naam regelmatig in de pers en op sociale media. Zo is de Tijger van Mysore nog altijd springlevend, ook al was zijn einde een omgekeerde versie van het beeld waarmee dit verhaal begon.

 

<EvdV>

------------------------------- 

 

Meer:

Meer Water Lily blogs:  

(4)De beroemde videoclip van Bekal Fort is o.a. hier te vinden.

Over de huidige controverses rond Tipu, zie bv:

Bronnen:

Dalrymple, William, White Mughals: Love and Betrayal in Eighteenth-Century India, London, 2002

Dalrymple, William, The Anarchy, The East India Company, Corporate Violence, and the Pillage of an Empire, Dublin, 2019

Forrest, Denys, Tiger of Mysore: The Life and Death of Tipu Sultan, London, 1970
(M1) Kaart "Southern India in the age of Tipu Sultan" van Denys Baker komt uit dit boek.

Maitre de la Tour (revised by Prince Gholam Mohammed), The history of Hyder Shah, alias Hyder Khan Bahadur, and of his Son Tippoo Sultaun, London, 1855

en online bronnen zoals Wikipedia.

Foto's:

(*) uit eigen collectie

(1) 'Tipu's Tiger', 1780s or 1790s, Mysore, India. Museum no 2545 (IS). © Victoria and Albert Museum, London

(2) By Anna Tonelli - http://chroniclecycles.blogspot.de/2011/07/throne-of-tipu-sultan.html, Public Domain, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=27542488

(3) By John Hill - Own work, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=22935849


 

 







zondag 14 mei 2023

Wie is de Nederlandse Susanna in Fort Kannur?

Het was nog ochtend, maar het was al heet. Op de hoge brede muren van het fort was nergens schaduw om uit de brandende zon te blijven. De enige verlichting was een lichte zeebries vanuit de Arabische Zee. We leunden zo ver mogelijk de schietgaten in om wat van de kustlijn te zien. Er waren ijzeren dwarsbalken om te voorkomen dat je te ver ging. Maar als je daar op klom, zag je meer.

Susanna's grafsteen

Op dat moment sprak een politieagente ons aan, in het typisch Indiase kaki uniform. We dachten een berisping te krijgen voor gevaarlijk gedrag, maar in plaats daarvan knoopte ze een praatje met ons aan. Rajani, zo stelde ze zich voor. Ze moedigde ons zelfs aan op de kantelen te klimmen, en even later sprong ze daar samen met E over een schietopening van de ene kanteel naar de andere. Zo kwamen we bij een van de opmerkelijkste objecten in het fort, de grafsteen van de Nederlandse Susanna. Ooit moet de steen ergens op een graf gelegen hebben, nu stond hij rechtop in weer en wind in een van de buitenmuren gemetseld. Wie was die Susanna?


Nederlandse kaart van Fort Cananoor
St. Angelo's fort in Kannur is een van de oudste koloniale forten in India. De eerste houten versie werd in 1505 gebouwd door de Portugezen. Later werd het herbouwd in steen. Het was het grootste Portugese fort van die tijd en de basis van waaruit Goa werd veroverd. In 1653/1663 namen de Nederlanders het fort over met hulp van de lokale krijgsheer Ali Raja. De Nederlanders verkleinden het fort om geld te besparen en bouwden de paardenstallen en munitieopslagplaats. Ze voegden bastions toe zoals Hollandia, Zeelandia en Frieslandia. In 1771 verkochten de Nederlanders het aan een van de erfgenamen van Ali Raja. In 1790 namen de Britten de controle over. Die bleven daar tot de onafhankelijkheid van India in 1947.

Gezichten op Cannanore en Cochin aan de kust van Malabar.  J.Vinckboons, 1662-1663. Rijksmuseum Amsterdam. 


Tegenwoordig is het een goed onderhouden site, populaire bij Indiase bezoekers. De weinige buitenlanders die er komen, vallen ten prooi aan Rajani. Ze wist ook wel het een en ander te vertellen over de geschiedenis van het fort. De medewerkers en onderzoekers van het fort hadden een band met Susanna, misschien omdat de grafsteen een van de weinige overblijfselen was die je aan een persoon kon relateren. Maar over Susanna waren nog veel vragen. Rajani vroeg of wilden helpen de tekst op de grafsteen te ontcijferen. De tekst was in oud-Nederlands, verweerd en moeilijk leesbaar.

Het hielp dat Rajani een foto van de steen had van 20 jaar geleden. Toen was die nog in aanmerkelijk betere staat. We beloofden een en ander te ontcijferen, te vertalen en in te spreken. Maar eerst leidde ze ons langs een paar andere plekken in het fort. Ze toonde ons kerkers en een kelder met 36.000 onlangs opgegraven Britse kanonskogels. Ze wees op cashewbomen, amandelvruchten en een kaneelboom. Ze belde een collega die op kwam draven met een hakmes om daar stukken bast af te hakken. Kaneel is immers de bast van deze boom. In haar enthousiasme wist ze van geen ophouden. We kregen zoveel bast toegestopt dat we ons er ongemakkelijk bij begonnen te voelen.

Al met al was deze privérondleiding interessant en leuk. Zo nu en dan verzeilden we in een schoolgroep of een familie die foto's met ons wilde.

Later maakten we serieus werk van het ontcijferen en vertalen van de tekst. Met behulp van Rajani’s foto en VOC-archieven kwamen we meer te weten. Dit is de tekst op de grafsteen:



Susanna werd geboren op 12 augustus 1727, ze was de dochter van Matthijs Pfeiffer, commandant van de kleine handelspost Porto Novo (nu Parangipettai, Tamil Nadu), en Margaretha Hackaart. Ze woonde dus al in Zuid-India toen ze op 16-jarige leeftijd trouwde met Godefridus Weyerman, toen namens de VOC commandant van Fort Kannur. Een jaar later overleed ze op het kraambed.

Weyerman hertrouwde met Anna Banister, maar ook uit dat huwelijk overleden twee kinderen op jonge leeftijd. Volgens de tekst op de grafsteen werden die begraven naast zijn eerste vrouw. Weyerman trouwde later een derde keer met Rachel Douglas, zij brachten drie kinderen groot, een zoon en twee dochters. Weyerman klom op tot commandant van heel de Malabar (1760-1764); hij overleed in 1779 in Batavia (nu Jakarta, Indonesië).
Fort Kannur was toen al niet meer Nederlands.

Meer